Wat is het verhaal van de schuren PD 1-4
De eerste verpachting van 1 november 1947 dat is oogstjaar 1948 waren er geen bouwmaterialen genoeg en ook geen bouwvakkers. Het was niet alleen de schaarste aan materialen maar ik heb ook ergens gelezen dat door de lage waterstanden in de rivieren de aanvoer van bouwmaterialen ook nog eens werd bemoeilijkt De Directie zag zich voor schier onoverkomelijke problemen gesteld. Dus werd er naar andere (tijdelijke) mogelijkheden gezocht. Er zijn toen een honderd stuks houten barakken van een Belgisch krijgsgevangen kamp aangeschaft de z.g. Belgische Barakken In 1952 is men begonnen om deze noodschuren ook door permanente gebouwen te vervangen. Eerst de secties bij Luttelgeest en Marknesse en als laatste Kraggenburg. Deze pachters in Kraggenburg waren natuurlijk allen pioniers en zaten toen al zo'n 10 jaar in de polder. Pachter P.Quaak van kavel T114 was een jonge gedreven aardappelteler. En in die tijd werd er voorzichtig gesproken over aardappelbewaring in de schuur met mechanische koeling i.p.v. hopen op het veld. De heer Quaak is toen gaan lobbyen bij de heer Minderhoud want hij wilde een grotere schuur. Dhr. Minderhoud zag de redelijkheid van zijn verzoek in en beloofde min of meer zijn best te doen voor een grotere schuur. Maar de heer Van Eck, de bouwbaas van de Directie was hier mordicus tegen. De heer Minderhoud kwam toen terug bij de heer Quaak en vroeg of er misschien meer boeren waren die een grotere schuur wilden en of ze bereid waren zelf voor de uitbreiding te betalen. Hierbij heeft misschien ook nog een rol gespeeld dat de grotere pachters (die geen noodwoning hadden) min of meer was beloofd t.z.t. een Wieringermeer Boerderij type (Q7) te zullen krijgen. Vervolgens is er een bijeenkomst geweest in het Kamp Ens. Er is niet bekend of deze bijeengeroepen is door de Directie dan wel door de boeren zelf. Wie weet hier nog iets over? 

Uiteindelijk was het resultaat dat er voor deze pachters een afwijkend type werd ontworpen en daar is (of moest) toen unaniem voor (worden) gekozen. Vuistregel voor een akkerbouwschuur van >20 tot 30 h.a. was een schuur van 4 spantvakken van >30-39 h.a. een schuur van 5 spantvakken en >40-50 h.a. een schuur van 6 spantvakken, allen met een dakhelling van 45 gr. De gemengde bedrijven hadden een dakhelling van 40 gr. Nu de uitvoering van de typen met aardappelbewaring in de kop. Type PD heeft één dichte topgevel en één topgevel met grote schuifdeur, dan twee schuifdeuren L en R in de zijflanken en een dakhelling van 40 gr. volgens mij omdat een lagere dakhelling toch meer besparing kent dan je zou verwachten en een schuifdeur in de zijflank was bij deze typen ook standaard. En binnen werd alleen een paardenstal en trekkerbox ingebouwd. Wat opvalt bij deze typen dat alleen ter plaatse van de stal en trekkerbox ongelijkbenige spanten zijn gebruikt en verderop weer van muur tot muur. Maar dat was volgens mij alleen maar meer van een type bestellen. Hierdoor waren de schuren zodanig goedkoper dat er een spantvak meer gebouwd kon worden. Wilde men dan nog meer spantvakken hebben dan moest deze door de pachter worden bijbetaald. Ik heb nog niet precies kunnen achterhalen wat toen de prijs was maar de verhalen gaan van fl.3000,= tot fl. 9000,= per spantvak. En na betaling moesten de pachters het eigendomsrecht op de zelf betaalde spantvakken afdragen aan de staat. (En bij latere aankoop van de gebouwen voor de tweede keer worden betaald.) Zo zijn er van het type PD 1 t/m 4 resp. 5-6-7 en 8 spantvaks uitvoeringen. De voorkeur van de Directie was om de grote schuifdeur naar de kavel gericht te hebben maar daar werd door enkele pachters ook bezwaar tegen gemaakt en ook daar werd naar geluisterd. Dit is m.i. de enige keer dat de pachters invloed hebben kunnen uitoefenen op de door hen te verkrijgen gebouwen. Ik heb nog wel gehoord dat bij de 3e Generatie schuren de pachter voor eigen rekening een of meer spantvakken kon laten bijbouwen € fl.12000,00 per spantvak. (1954)