Secreet

Ongeveer 150 jaar geleden waren de hygiënische toestanden op Schokland volgens onze huidige maatstaven bijzonder slecht. Verreweg de meeste huizen waren van hout, klein en niet al te stevig. Het kwam zeer vaak voor dat meerdere gezinnen in één huisje bij elkaar woonden en ook al waren de eisen, die men aan het wonen stelde toen lager dan ónze eisen, in veel opzichten bleef het toch behelpen, bijvoorbeeld bij het inrichten van slaapplaatsen. Dit laatste werd dikwijls opgelost door de jongens aan boord van de vissersschuiten te laten slapen, voor zover deze althans overdekt waren. Behelpen moesten zeer veel mensen zich ook bij het doen van hun natuurlijke behoeften. Alleen de meer gegoeden konden zich de luxe van een eigen plee veroorloven; het gros van de Schokkers zal van tijd tot tijd het rietland zijn ingelopen of een beschut plekje achter het paalscherrn hebben opgezocht, waar voor de persoonlijke hygiëne voldoende zand, schelpen of water voorhanden waren. Aan dergelijke toestanden hebben oudere Urkers nog herinneringen. 
In 1830 moest de kerkhof omheining hersteld worden en burgemeester Streithorst greep deze gelegenheid aan om bij Rijkswaterstaat een verzoek in te dienen om tegelijk met deze herstelwerkzaamheden 5 of 6 openbare secreten te laten plaatsen op de drie buurten. Op 12 oktober besluiten G. S. de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat te belasten met de "toestelling (van deze secreten,) op de minst kostbare wijze en de meest geschikte plaatsen ". Dit gebeurt, maar gemakken in de ware zin des woords waren de opgerichte bouwsels zeker niet, want het begrip "op de minst kostbare wijze" was aldus opgevat, dat de huisjes geen dak hadden gekregen. Kennelijk was ook niet de meest geschikte plaats uitgezocht, want op 22 november al vraagt Streithorst aan de hoofdingenieur om de huisjes te doen afbreken en ze aan de achterzijde der buurten weer neer te zetten en ze dan meteen van een dak te voorzien. 
Aan het verzoek wordt voldaan, maar of de Schokkers deze nieuwigheden ook werkelijk gewaardeerd hebben is twijfelachtig, want op 7 mei 1831 maakt Streithorst in een brief aan de gouverneur over diefstallen van hout uit de zeeweringen ook melding van een andere diefstal en wel "men heeft twee der nieuw gezette secreten gedemoleerd en één derzelve des nachts met paalwerk weggevoerd. Zonder twijfel is zulks geschied bij het uitlopen der visschersschuiten ". 

Eén der privaten veroorzaakte nogal wat overlast aan de schoolkinderen en onderwijzer van Emmeloord, zelfs zo dat Gillot als waarnemend burgemeester op 1 augustus 1831 een dringend beroep op de gouverneur doet om daar iets aan te mogen laten doen. "Daar den onderwijzer HP. van Lier te Emmeloord gedurig klaagt over de onreine lugt in de school hetwelk altijd aan de kinderen wierde toegeschreeven, maar daar het nu blijkt en zeker in waarheid bestaat en de Heer schoolopziender in 't district gepasseerde week ook persoonlijk heeft ondervonden, dat niet die onreine lugt door de kinderen veroorzaakt word maar dat het voortkomt uijt een gemak huijsje hetwelk buyten tegen de school gebouwt is en dat men met een deur uyt de school in voornoemde huijsje gaat wanneer daarvan gebruik werd gemaakt". Hij verzoekt verder of het huisje op kosten der provincie voor de som van fl.130,-- tegen de palen van de zeewering geplaatst zou mogen worden. 

Het provinciebestuur neemt ruim de tijd om tot een besluit te komen. Op 28 september delen G. S. aan het gemeentebestuur van Schokland mee, dat men de eventuele verplaatsing in beraad wil houden totdat de inmiddels vertrokken onderwijzer door een opvolger vervangen zal zijn. G.S. wilden de verplaatsing deel laten uitmaken van een algemene herstelbeurt van schoolgebouwen onderwijzerswoning en hiervoor, zo meenden zij, was niet de provincie maar het Rijk aansprakelijk. Het gemeentebestuur van Schokland protesteerde hiertegen, maar op 29 november gaven G. S. aan de gemeenteraad te kennen, dat deze zich maar met een verzoekschrift tot Zijne Majesteit de Koning moesten wenden. De inderen van de school op Emmeloord zouden dus nog geruime tijd in de stank moeten zitten. 

Toen wij in 1953 na de ramp waren geëvacueerd woonden wij in een directiekeet waar buiten ook nog zo'n plee stond. Mijn vader schreef met potlood op de binnenkant van de deur:

"Het gat in deze bril is ruim en scherp van kanten,

ondanks die narigheid behoud het toch zijn klanten"