Rondje Schokland

Zomaar een rondje Schokland 
In 1568 begon een tachtig jaar durende strijd tegen de katholieke Philips II een strijd die aan de Schokkers niet ongemerkt voorbij is gegaan. Vier jaar na het uitbreken van de oorlog werd Emmeloord reeds door de Watergeuzen geplunderd. Kort daarop is Simon Janszoon, de pastoor van Ens overgegaan tot het protestantisme, gevolgd door een klein deel van de parochianen. De Emmeloorders daarentegen bleven, ondanks de actie van de Watergeuzen katholiek. Op zondag 21 augustus 1622 trok dominee Lambertus Hiddingh de scheidingssloot over en deed zijn intrede in Emmeloord. Met behulp van de sterke arm werd het altaar vernield en de pastoor bevolen het eiland te verlaten. Maar dat laatste ging op termijn niet door, want de nieuwe katholieke bestuurder jhr. Johan van de Werve ging tot tegenactie over. Hij protesteerde scherp en verbood de parochianen ter kerke te gaan bij de dominee van Ens. En zo bleef Emmeloord katholiek. De Schokkers van Ens en Emmeloord gingen na die strubbelingen niet meer zo intiem met elkaar om. Maar elkaar ontlopen op het betrekkelijk kleine eiland was ook niet altijd mogelijk. En een enkele keer kwam het tot inniger contacten. Dat gebeurde nogal eens als jongeren elkaar tegenkwamen op de smalle loopplank tussen Ens en Emmeloord, de enige verbinding op het eiland. Passeren was op die smalle plank onder normale omstandigheden al moeilijk, maar als een meisje uit Ens een aardige jongen uit Emmeloord, tegenkwam of om gekeerd kon het nog moeilijker worden. Van de zijde van pastoor en predikant werd een nadere kennismaking sterk afgeraden en zelfs verboden als ongewenste contacten.

 

De Middelbuurt
De reformatie was dus op Schokland geen groot succes geworden. Toen er op de Middelbuurt in 1717 een nieuwe kerk werd gebouwd waren de afmetingen bescheiden. Het materiaal van de Oude Kerk was niet beschikbaar, omdat de kerk moest blijven staan als baken in zee. Alleen de preekstoel is waarschijnlijk overgebracht. De pastorie stond al op de Middelbuurt, voordat de kerk werd gebouwd. Er kon dus geen sprake zijn van het bouwen onder een dak zoals dat later met de thans nog bestaande pastorie en kerk wel zou gebeuren. Waarschijnlijk werd deze eerste pastorie op de Middelbuurt gebouwd vlak na de verwoestende brand in 1647 Het was toen het juiste moment om, binnen het kader van de wederopbouw de pastorie van de Zuidpunt naar de Middelbuurt te verplaatsen. De kerkgebouwen, die zoveel te lijden hadden gehad van de storm van 1825, waren wel enigermate hersteld, maar leverden op den duur toch gevaar op door hun bouwvalligheid. Waterstaat bleek bereid voor nieuwe gebouwen te zorgen. De eilandbewoners zagen er een bewijs in. Dat hun dorpen nog vertrouwen genoten. (Een z.g. Waterstaatkerk, in die tijd zijn er na de opheffing van de z.g. Generaliteitslanden, de grote katholieke kerken, die door de protestanten waren gebruikt, teruggegeven en waren deze protestantse gemeenten te klein en te arm om zelf een nieuwe kerk te kunnen bouwen.) Voor dominee G. G. de la Couture te Ens een grote voldoening in de zomer van 1834 een openingspreek te mogen houden in zijn nieuwe kerk. De predikant nog steeds overgevoelig voor de vislucht die in de kerk hing, had hij steevast een geopend reukflesje onder zijn toga. 

 

De kerken na de ontruiming 
Volgens een beschikking van Waterstaat moest de Protestantse kerk te Ens intact blijven. Deze was immers eigendom van de staat. Na verdwijning van naburige woningen zou het gebouw zijn waarde houden voor seizoenarbeiders, in de zomermaanden. Over de afbraak van de Katholieke kerk werd gecorrespondeerd tussen autoriteiten van Waterstaat, ambtenaren van het Departement voor zaken der R K. eredienst en monseigneur Johannes Zwijnen, aartsbisschop van Utecht. Omdat de R.K. Kerk enige jaren daarvoor ook nieuw was gebouwd en betaald door het Rijk omdat de Schokker bevolking dit nooit op had kunnen brengen, stuitte men op een probleem. De kerk was eigendom van de Staat maar stond op grond die eigendom was van het Bisdom. Daarom werd overeengekomen dat het Bisdom de kerk mocht afbreken en in ruil daarvoor de grond om niet aan de Staat over te doen. Aldus geschiedde. De H. Michaëlkerk werd na de ontruiming in 1860 afgebroken en weer opgebouwd in Ommen. Stenen en meubilair, en niet te vergeten de oude stenen doopvont, zijn verscheept naar Ommen. Daar is de kerk nagenoeg precies weer opgebouwd. En heeft tot c.a. 1915 nog dienst gedaan, daarna nog zo'n 35 jaar als kippenhok gebruikt alvorens het in 1940 te slopen. kerkgebouw bleef tot begin augustus intact. Op de 1e augustus, schreef pastoor ter Schouw, heb ik voor het laatst het H. Misoffer opgedragen en daarna de kerk voor de openbare godsdienstoefening gesloten, waarop ik zelf vertrokken ben.

 

Doopvont terug op Schokland 
De Schokkers wensten een replica te maken van het, na de ontruiming naar Ommen verhuisde doopvont. Een niet van het origineel te onderscheiden 1500 kilogram wegende kopie van het vont is inmiddels geplaatst in het kerkje op de Middelbuurt. Daarmee is een lang begeerde wens van de Schokkervereniging in vervulling gegaan. 

 

Haven van Emmeloord
De Schokkers werden het slachtoffer van de aanvallen van de zee en de afkalving van het eiland. Onafwendbaar scheen het verlies aan land en het verminderen van de weidegronden. Zo omstreeks 1800 bestond de bevolking uit 643 zielen. De vloot had een omvang van 80 schepen. Vaak zochten schippersfamilies bij opkomende storm een schuilplaats op de rede van Ens of in de haven van Emmeloord. Daar konden de vluchtelingen dan op verhaal komen. De haven had een oppervlakte van 15750 vierkante meter. Er was een gereserveerde ligplaats voor het rijksvaartuig. Wegens de geringe diepte van gemiddeld 1.80 meter was de haven niet toegankelijk voor grote schepen. Ten slotte nog een bijzonderheid, op het noorderhavenhoofd 2.75 meter boven de loopplank, stond in 1916 een houten lichtopstand met een grote lantaarn. Aardig is dat thans gemeld kan worden, dat deze lantaarn bij toeval weer boven water is gekomen. De lantaarn was enkele jaren in gebruik geweest als buitenlamp bij Museum Schokland en aangesloten op het electriciteitsnet. Terugbrengen in de oude staat, petroleumlamp, kousjes en glazen zou zeer wenselijk zijn. 

 

Uit een bestek 
Van waterstaat uit 1916 kiezen we slechts enkele gegevens over de Buurt Emmeloord. Opvallend is dat ook hier het aantal en het soort bomen precies wordt genoemd, 49 Iepen, 2 Kastanjebomen, 1 Wilgenboom en 3 Lindebomen. Na de ontruiming en 1859 werden de bomen geplant in 1860. Deze Iepen staan er anno 2000 nog steeds, er zijn er nog 15 van over dus 140 jaaroud. Uitvoerig wordt de woning van de havenmeester beschreven. Deze staat er nog steeds. De woning bestond uit een kamer met slaapkamer, keuken, winkel, portaal met wc, trap, zolder met twee zolderkamertjes en een grote kelder. Er stonden in 1916 meer gebouwen aan de haven, maar die worden in het bestek niet genoemd. Het waren gebouwen die niet onder beheer van Rijkswaterstaat vielen zoals de vuurtoren en de visafslag. Bovendien was er nog een tweede woning aan de haven, die particulier bezit was van de tweede havenmeester. 

 

Werkgelegenheid 
Naarmate de armoede in de loop van de jaren dertig toenam werd van de zijde van de provincie geprobeerd het tij te keren met de introductie van weverijen. Zowel op Emmeloord als Ens werden weeflokalen ingericht. Burgemeester Gillot was niet echt voorstander geweest van deze stimulering van de werkgelenheid. Zou het de Schokkers dan toch nog lukken en nieuw bestaan op te bouwen. Dat was hard nodig want de visserij leverde niet voldoende op om van te leven. En om te overleven moesten de bewoners steeds vaker de hand ophouden. Nog in 1854 na het topjaar in de productie van 1853 wordt in het jaarverslag aan de commissaris der Koningin vermeld dat alle hoop gevestigd is op uitbreiding van de weefgetouwen. Het was voor hen het laatste redmiddel om te overleven. In 1855 volgde echter een nieuwe ineenstorting van de prijzen en een daaropvolgende inkrimping van de productie. Nog bedreigender werd de in 1852 opgerichte stoom weverij in Nijverdal. De firma Salomonson ging over tot machinale productie. Met de handweeftoestellen was toen geen droog brood meer te verdienen De weeflokalen op Schokland werden gesloten in 1857. Twee jaar later volgde het slot van de tragedie de ontruiming. 

 

Landbouw en veeteelt 
Landbouwproducten konden in de 19e eeuw niet verbouwd worden op Schokland vanwege de verzilting. In verband met het ontbreken van producten als aardappelen en granen was het houden van varkens ook niet goed mogelijk. Voer voor de beesten was er immers niet en varkens komen we dan ook op het eiland niet tegen. In het begin van de 19e eeuw bestond de veestapel nog voor een belangrijk deel uit koeien Door de stormvloed van 1825 verdronken niet alleen 13 Schokkers, maar werd ook de veestapel gedecimeerd. Voor de ramp liepen er nog 51 koeien rond en 40 schapen, na de vloed nog slechts koeien 34 en 24 schapen. Een derde deel van de veestapel was verdronken. Ondanks de vergoedingen van rijk en provincie, bereikte de koeien stand niet meer het oude aantal. Wel was er een toename van het aantal schapen. Deze laatste ontwikkeling zal ook bevorderd zijn door de reeds eerder genoemde vernatting. De koeien zakten weg in de drassige bodem. In het laatste jaar voor de ontruiming waren er nog maar 6 koeien Het aantal schapen bedroeg toen 126. Er liep ook nog ergens een geit rond. Paarden waren er in de 19e eeuw nauwelijks. In de stormvloed van 1825 was, zoals blijkt uit een opgave op de schadelijst, een jong paard verdronken. 

 

De ontruiming van de Zuiderbuurt in 1855. 
De woningen waren zo verwaarloosd, dat het niet meer loonde om ze op te knappen. Temeer omdat deze kleine woonplaats geen achterland meer had. Moerassen en plassen belaagden de woonterp van de landzijde. Men besloot de plek van woningen te ontdoen. Voor de afbraak ervan werden schadevergoedingen uitgekeerd. Generale repetitie voor wat in de grote dorpen stond te gebeuren. Een leerzaam experiment? De inwoners van de Zuidert lieten zich niet bewegen naar het vasteland te gaan. Ze trokken naar de Middelbuurt bij anderen in of wisten nog enkele hoekjes te vinden voor het bouwen van een noodoptrekje. De terpen op Schokland, waaronder de Zuidert, zijn door opgravingen onderzocht naar sporen van voormalige bewoning. 

 

Oude ruïne 
Steeds meer bewoners werden gedwongen naar elders te verhuizen. De aanval van de zee bleek niet te keren, de afkalving van het land nam meer en meer toe. Alleen het kerkje bleef nog overeind, eenzaam gelegen op een kleine landtong waarop verder geen bouwgrond meer was voor andere huizen. Maar ondanks het gedwongen vertrek van al die mensen, bleef de kerk op de Zuidpunt nog lang in gebruik. De kerkgangers moesten op zon -en feestdagen te voet of per boot naar de Zuidpunt. Die situatie heeft bestaan tot 1717, toen een nieuwe (houten) kerk werd gebouwd op de Middelbuurt, de voorganger van het huidige museumkerkje. De leegstaande kerk werd ook nog af en toe bezocht. Dan kwam een klein gezelschap, een droeve stoet van mannen en vrouwen in zwarte kleding. Ze droegen dan in een houten kist, een der hunnen naar de kerk. In het schip van de kerk werden namelijk de doden ter aarde besteld. De Oude Kerk had nog een belangrijke functie. Overdag bleek de kerk een onmisbaar oriëntatiepunt voor al die schippers en vissers, die de Zuiderzee bevoeren. Al van verre konden ze hun positie op zee bepalen. Bovendien was de woning van de vuurtorenwachter tegen de kerk aangebouwd. En zo bleef de leegstaande kerk tot circa 1820 een baken in zee. Onder leiding van de Amsterdamse hoogleraar De Roe hebben studenten in 1940 de doden opgegraven in de oude kerk van Ens. De opgraving vond plaats tijdens de Duitse bezetting. De Roe hoopte met deze opgravingen te kunnen aantonen dat Schokkers de zuivere representanten van de Middeleeuwsche bewoners van ons land waren geweest. Van deze onderzoeken is eigenlijk niets wetenschappelijks terecht gekomen, en deze botten zijn altijd bewaard gebleven op een zolder van de Universiteit in Amsterdam. De Schokkervereniging heeft een twintigtal jaren geijverd om deze botten weer te herbegraven op het eiland. En begin 2003 is bij het restaureren van de ruïne een betonkelder ingebracht waar de botten weer zijn herbegraven. Op 7 mei is tijdens een stralende dag, in een zeer sfeervolle ambiance, met het Schokkerkoor de laatste twee kistjes vanuit de kerk op de Middelbuurt naar de pas gerestaureerde kerkruïne gebracht en daar officieel bijgezet.

 

De vuurtoren op de Zuiderpunt 
In de grote storm van 1825 werd de vuurtoren beschadigd en vervolgens vervangen door een iets hoger exemplaar. Deze ronde vuurtoren (vuurbaak) was door middel van een loopbrug van drie planken breed, verbonden met de woning van de lichtwachter naast de kerk. Ook bij storm en hoogwater moest het vuur brandende worden gehouden. Overleden vreemdelingen (Vaak schipbreukelingen) en mensen die aan een besmettelijke ziekte waren gestorven, kregen hun rustplaats in een anoniem graf op een open plek naast de vuurbaak. Er werd met een ijzeren staaf in de grond geprikt en wanneer dit gemakkelijk ging wist men dat er geen lijk onder lag en kon men daar een nieuw graf delven. Dit werd meestal niet zo diep gegraven, en zo is het wel eens gebeuren dat met een zware storm het water over het eiland sloeg en dat de lijken kwamen bovendrijven. En de lichtwachter dit ziende sloeg letterlijk en figuurlijk op hol.

Na de ontruiming 
Een verlaten eiland, niet volledig ontvolkt. Waterstaat bleef er zijn zorgen over uitstrekken. Toezicht op de noordelijke haven, op de rede van Ens en op de lichttoren op de zuidpunt. Op het Emmeloordse dijkstuk, tussen nieuw geplante Iepen, kreeg de havenmeester een ruime dienstwoning. Daarnaast een gebouwtje voor de misthoorn en een havenlicht op de Noorderdam. Aan de wal vertier van scheepsbemanningen. De vrouw van de havenmeester hield een winkeltje, kon altijd wel op enige klanten rekenen. In de voormalige pastorie bij de kerk van Ens woonde een kantonnier, die toezicht hield op de oeververdediging. Beleefde Emmeloord zijn grootste drukte bij storm en ijsgang, Ens was op zomergasten aangewezen. Ieder jaar kwamen er in de nazomer riet- en biezensnijders. arbeiders die in de kerk overnachten. Ook werkvolk voor het onderhoud van de dijken. Ze sliepen in kribben langs de wanden van het kerkgebouw. Op de zuidpunt zorgden de lichtwachter en zijn gezin voor de vuurtoren en de mistklok. De eenzaamste plek van het eiland, moeilijk bereikbaar door een krans van moerasjes rond de Kerkenweerder meertjes.